Uitkomstenspel
Elke speler plaatst een pion bij 'start'. Om de beurt gooien de spelers met de dobbelsteen. Wanneer je op een oefening komt, reken je die uit en plaats je de pion op het hokje met de uitkomst. Soms mag je vooruit en is het dus in je voordeel, soms moet je achteruit en is het dus in je nadeel. Degene die het eerst het 'einde' bereikt, is de winnaar.
Slangenspel
Elke speler plaatst een pion bij 'start'. Om de beurt gooien de spelers met de dobbelsteen. Wanneer je op een oefening komt waar een stippellijn uitkomt, volg je de lijn en plaats je je pion op het andere hokje. Soms mag je vooruit en is het dus in je voordeel, soms moet je achteruit en is het dus in je nadeel. Degene die het eerst het 'einde' bereikt, is de winnaar.
Tweelingbingo
Elke speler kiest een rijtje van 5 cirkels. Er wordt een pion op een zelfgekozen hokje van het 'vierkant' geplaatst. Om de beurt gooien de spelers met de dobbelsteen. Wanneer je op een oefening komt, reken je die uit en kruis je het antwoord aan in jouw rijtje (als dat antwoord in jouw rijtje staat tenminste). Degene die het eerst zijn 5 cirkeltjes heeft aangekruist, is de winnaar.
Symbolenspel
Elke speler plaatst een pion bij 'start'. Om de beurt gooien de spelers met de dobbelsteen. Wanneer je op een symbool komt, plaats je de dobbelsteen op het andere hokje met hetzelfde symbool. Soms mag je vooruit en is het dus in je voordeel, soms moet je achteruit en is het dus in je nadeel. Degene die het eerst het 'einde' bereikt, is de winnaar.
Uitkomstenspel
Elke speler plaatst een pion bij 'start'. Om de beurt gooien de spelers met de dobbelsteen. Wanneer je op een oefening komt, reken je die uit en plaats je de pion op het hokje met de uitkomst. Soms mag je vooruit en is het dus in je voordeel, soms moet je achteruit en is het dus in je nadeel. Degene die het eerst het 'einde' bereikt, is de winnaar.
Uitkomstenspel
Elke speler plaatst een pion bij 'start'. Om de beurt gooien de spelers met de dobbelsteen. Wanneer je op een oefening komt, reken je die uit en plaats je de pion op het hokje met de uitkomst. Soms mag je vooruit en is het dus in je voordeel, soms moet je achteruit en is het dus in je nadeel. Degene die het eerst het 'einde' bereikt, is de winnaar.
Wisselen
Elke speler plaatst een pion bij 'start'. Om de beurt gooien de spelers met de dobbelsteen. Wanneer je op een ster komt, wissel je je pion met een speler naar keuze. Wisselen is verplicht! Soms mag je vooruit en is het in je voordeel, soms moet je achteruit en is het dus in je nadeel. Degene die het eerst het 'einde' bereikt, is de winnaar.
Paaseitjes rapen
Er zijn 2 verschillende soorten paaseieren, genummerd van 1 tot en met 6. Vooraf wordt bepaald wie welke soort neemt.
Je maakt de oefening op het paasei dat overeenkomt met het aantal gegooide ogen. Als je 6 gooit, mag je kiezen welke nummer je maakt. Je kan dan kiezen voor nummer 6, maar je mag ook een andere
nummer kiezen. Gooi je een nummer van een paasei dat je al gemaakt hebt, dan heb je pech. Degene die eerst de 6 paaseieren heeft gemaakt, is de winnaar.
IJsjes
Elke speler heeft een ijsje voor zich.
Je maakt de oefening die overeenkomt met het aantal gegooide ogen. Als je 6 gooit, mag je kiezen welke nummer je maakt. Je kan dan kiezen voor nummer 6, maar je mag ook een andere nummer kiezen.
Gooi je een nummer die je al gemaakt hebt, dan heb je pech. Degene die eerst alle bolletjes ijs heeft gemaakt, is de winnaar!
Dobbel
Er zijn 31 kaarten waarop steeds 6 getallen staan. Je kunt verschillende spelvariaties spelen. Welke spelversie je ook speelt, je moet steeds proberen om als eerste het gemeenschappelijke woord tussen twee kaarten te vinden en te benoemen. Vervolgens mag je een kaart nemen, een kaart plaatsen of een kaart afleggen volgens de regels het spel dat je speelt.
Dobbel
Er zijn 31 kaarten waarop steeds 6 getallen staan. Je kunt verschillende spelvariaties spelen. Welke spelversie je ook speelt, je moet steeds proberen om als eerste het gemeenschappelijke woord tussen twee kaarten te vinden en te benoemen. Vervolgens mag je een kaart nemen, een kaart plaatsen of een kaart afleggen volgens de regels het spel dat je speelt.
Schijfjes verzamelen
Elke speler plaatst een pion op een willekeurig hokje met een som. Op de hokjes met een cirkeltje wordt een schijfje geplaatst. Wanneer een speler aan de beurt is, gooit hij met de dobbelsteen en probeert zijn pion te bewegen in de richting van een schijfje. Hij mag daarbij zijn pion verplaatsen naar aangrenzende hokjes in verschillende richtingen, maar niet diagonaal. Wanneer hij op een hokje met een schijfje terecht komt, mag hij het schijfje nemen. Daar heeft hij soms meerdere beurten voor nodig. Degene die aan het einde van het spel de meeste schijfjes heeft verzameld, is de winnaar.
Zeshoekenspel
Elke speler plaatst een pion op start. Wanneer een speler aan de beurt is, gooit hij met de dobbelsteen en probeert zijn pion te bewegen in de richting van het einde. Hij mag daarbij zijn pion verplaatsen naar een aangrenzend hokje waarop een dobbelsteen staat die overeenkomt met het gegooide aantal ogen. Wanneer dat niet mogelijk is, blijft hij staan en is de beurt aan de volgende speler. Wanneer 6 gegooid wordt, mag je je pion naar een aangrenzend hokje naar keuze verplaatsen. Degene die het eerst het einde bereikt, is de winnaar.
Dobbelbingo
Elke speler kiest een rijtje van 5 cirkels. Er wordt een pion op een zelfgekozen hokje van de 'rechthoek' geplaatst. Om de beurt gooien de spelers met de dobbelsteen. Wanneer je op een oefening komt, reken je die uit en kruis je het antwoord aan in jouw rijtje (als dat antwoord in jouw rijtje staat tenminste). Degene die het eerst zijn 5 cirkeltjes heeft aangekruist, is de winnaar.
Zeshoekenspel
Elke speler plaatst een pion op start. Wanneer een speler aan de beurt is, gooit hij met de dobbelsteen en probeert zijn pion te bewegen in de richting van het einde. Hij mag daarbij zijn pion verplaatsen naar een aangrenzend hokje waarop een dobbelsteen staat die overeenkomt met het gegooide aantal ogen. Wanneer dat niet mogelijk is, blijft hij staan en is de beurt aan de volgende speler. Wanneer 6 gegooid wordt, mag je je pion naar een aangrenzend hokje naar keuze verplaatsen. Degene die het eerst het einde bereikt, is de winnaar.
In de roos
Knip de kaartjes met de sommen uit en maak een stapeltje. Elke speler neemt 1 kaartje en rekent de som uit. Wanneer een speler aan de beurt is, gooit hij met een dobbelsteen en probeert zijn pion te bewegen in de richting van het antwoord. Hij mag daarbij zijn pion verplaatsen naar aangrenzende hokjes in verschillende richtingen, maar niet diagonaal. Daar heeft hij soms meerdere beurten voor nodig. Wanneer hij zijn doel bereikt heeft, mag hij een nieuw kaartje nemen. Degene die aan het einde van het spel de meeste kaartjes heeft verzameld, is de winnaar.
Zeshoekenspel
Elke speler plaatst een pion op start. Wanneer een speler aan de beurt is, gooit hij met de dobbelsteen en probeert zijn pion te bewegen in de richting van het einde. Hij mag daarbij zijn pion verplaatsen naar een aangrenzend hokje waarop een dobbelsteen staat die overeenkomt met het gegooide aantal ogen. Wanneer dat niet mogelijk is, blijft hij staan en is de beurt aan de volgende speler. Wanneer 6 gegooid wordt, mag je je pion naar een aangrenzend hokje naar keuze verplaatsen. Degene die het eerst het einde bereikt, is de winnaar.
Zeshoekenspel
Elke speler plaatst een pion op start. Wanneer een speler aan de beurt is, gooit hij met de dobbelsteen en probeert zijn pion te bewegen in de richting van het einde. Hij mag daarbij zijn pion verplaatsen naar een aangrenzend hokje waarop een dobbelsteen staat die overeenkomt met het gegooide aantal ogen. Wanneer dat niet mogelijk is, blijft hij staan en is de beurt aan de volgende speler. Wanneer 6 gegooid wordt, mag je je pion naar een aangrenzend hokje naar keuze verplaatsen. Degene die het eerst het einde bereikt, is de winnaar.
Ganzenbordspel
Elke speler plaatst een pion op start. Wanneer een speler aan de beurt is, gooit hij met de dobbelsteen en probeert zijn pion te bewegen in de richting van het einde. De donder gekleurde vakken geven toegang tot een andere 'ring'. Degene die het eerst het einde bereikt, is de winnaar.
Tafelslang
Elke speler plaatst een pion bij 'start'. Om de beurt gooien de spelers met de dobbelsteen. Wanneer je op een oefening komt, reken je die uit en plaats je de pion op het hokje met de uitkomst. Soms mag je vooruit en is het dus in je voordeel, soms moet je achteruit en is het dus in je nadeel. Degene die het eerst het 'einde' bereikt, is de winnaar.